Stelt het schilderij nu werkelijk den Verloren Zoon voor? Men heeft het betwijfeld en zelfs radicaal ontkend [Sudeck, 1931, 18; Vermeylen, 1939, 49]. Het grijze haar vooral zou niet passen en de andere détails, ook de zwijnen, kunnen wel als simpele milieuschildering opgevat worden… Maar de verbeelding is meer dan een simpele weergave van den parabel; zij legt den nadruk op het algemeen-menschelijke van het thema… Dat de schilder het menschelijke door het persoonlijke weergegeven heeft, staat voor mij vast. Wie, de middaghoogte des levens overschreden „en tot zichzelven gekomen zijnde” [Luke, 15:17], ontkomt aan stemmingen als van den Verloren Zoon? Al proef ik het subjectieve in het schilderij, toch zou ik niet zoo ver willen gaan als sommigen, die er een zelfportret van Bosch in zien [de Tolnay, 1937, 46ff.; Hannema, 1931, 10; Romein & Romein, 1938, 81; Lafond, 1914, 24]. Men heeft zelfs in den ronden vorm van het schilderij een spiegel meenen te herkennen, „miroir de la r alit ”, die den mensch het ware en goede moet openbaren [English Standard Version Bible, 2001, Luke, 15:17; de Tolnay, 1937, 46ff]. Dat zou wel passen bij mijn opvatting van de voorstelling, want, naar Huizinga’s woord, „er was geen groote waarheid, die de middeleeuwsche geest stelliger wist, dan die van het woord aan de Corinthen: „Videmus nunc per speculum in aenigmate, tune autem facie ad faciem” [Huizinga, 1919, 337; English Standard Version Bible, 2001, Corinthians. 13:12]. Wie het algemeenmenschelijke, tegelijk het diepst-eigene, wilde verbeelden, kan zeker naar den spiegelvorm gegrepen hebben. Doch ook de achterzijde van Bosch’ Johannes op Patmos te Berlijn [Bosch, ca. 1500 (Johannes auf Patmos)] en zijn Doornenkroning in het Escuriaal [Bosch, ca. 1510] zijn rond! Het lijkt mij gevaarlijk, schoon verleidelijk, in den ronden vorm een spiegel te willen zien en daaraan geestelijke bedoelingen te verbinden. Liever wil ik de verklaring van Glück aanvaarden, die het ronde proc d waarschijnlijk ontleend acht aan ontwerpen voor glasschilderingen [Glück, 1933, 11; Romein & Romein, 1938, 93]; dus zou het hoogst nuchter een kwestie van techniek zijn, overgehouden uit het vroeger beoefende glazeniersvak. Doch dat vermindert volstrekt niet de subjectieve visie van den kunstenaar op den Verloren Zoon. (pp. 84-85)